Jan Azn. Leeghwater
Familie wapen
Haremakerij begin 1900
Haremakerij in Zaanse Schans
Onderscheiding Kees
voorouders Haremaker
grootouders Terpstra

{disable_rightclick}

 {disable_rightclick}
HOOFDSTUK XI.

••

Vertrek van tie Liliënstein, om den verjaardag des Keizers te vieren. Hoc luisterrijk dit was, en hoe de soldaat onthaald werd. Einde van. den wapenstilstand. Voorwaarts. De puinhopen van Bischoffswerda en droevige gevolgen van den oorlog. Een brief van huis.

Was het gerugt, waarvan in het vorige hoofdstuk gesproken werd, valsch, ten aanzien van de plaats waarheen, het was toch waarheid dat wij marcheren zouden, want het bevel daartoe werd gegeven en wij verlieten, na een verblijf van 16 dagen, den top van den Liliënstein, in den namiddag braken wij op, het was schoon weder, maar de hitte in de lage bergkloven was ondragelijk en het zweet druppelde ons reeds van het gelaat, eer wij de afhelling van den berg, die voor het fort Königstein ligt, bereikt hadden.

Wij hadden langs dezelfde route die wij gekomen waren, weldra Pirna bereikt, bleven voortmarcheren tot aan eene vlakte, en werden toen op eenige dorpen gedetacheerd. Des avonds, elf ure, kwamen wij eerst in ons kwartier, en het kwam ons in den duisteren nacht goed te stade, dat de boeren ons met lantarens, afwachtteden, en ieder zijn aandeel onder zijn gegeleide nam. Zes en dertig man schaarden zich om den boer, die onzen gastheer was aangewezen, en het stemde ons dadelijk ten zijnen voordeele, toen wij binnentredende, twee tafels gereed vonden, waarop de aardappelen soep dampte, groote, ronde brooden gereed lagen, en hij oogenblikkelijk de flesch ten wellekomst liet rondgaan.

Terstond werden de wapens afgelegd, en 36 monden stelden zich in beweging met eene gezwindheid, die den boer en zijne huisgenooten verbaasden. Zoodra wij de spijs hadden doen verdwijnen, ging ieder aan het poetsen, daar wij ten twee uren moesten oprukkcn, en wel in grand tenue. Een klein toeval verschafte mij boven de anderen veel werk, door de duisternis was ik in een moeras getuimeld en de slijk zat mij tot aan de ooren. Ik was nogthans bij tijds gereed, en wij marcheerden naar Dresden. Met zonsopgang hadden wij de stad bereikt, en hielden in gesloten gelederen voor eene der poorten halt.

Wat zou ons gebcuren? In Dresden garnizoen houden, of weder het vroegere kamp betrekken? Beide vooruitzigten waren even aangenaam. Maar het gedurig aankomen van rcgimenten van allerlei wapens, zoo uit de stad als den omtrek, gaven weinig grond om dit te veronderstellen, veeleer gaf het ons de overtuiging, dat er iets belangrijks ophanden was, --- Niemand onzer echter kon op het denkbeeld komen, dat wij hier geroepen waren, op den 10den Augustus, om den geboortedag des Keizers, die eerst op den 15den inviel, te vieren. Het eene corps voor het andere na, drong (want het was geen geregelde marsch meer) over de Elbe naar de vlakte van Ostragehäge, die door hare uitgestrektheid zeer geschikt was, voor eene ontwikkeling van militaire magt, als wij daar aanschouwen zouden. Daar stond weldra alles, wat van troepen zich in den omtrek van Dresden bevond, vereenigd, om in het beste gewaad door den Keizer in oogenschouw genomen te worden.

Een geruimcn tijd hadden wij, op de tromp van het geweer leunende, reeds daar gestaan, en de brandende zonnestralen deden ons haast bezwijken, eer het geroep van : " Vive l' Empereur!" het gewigtige oogenblik aankondigde. De Keizer, vergezeld van den Koning van Saxen en een schitterenden staf, verscheen. Luisterijk en grootsch was het schouwspel dat hun gegeven werd, en voor mij en zoo velen die nimmer eene zoo talrijke magt bijeen gezien hadden, was het een belangwekkend tooneel. De staf van het leger, op eenigen afstand van de korpsen geplaatst, wekte reeds de bewondering op, door prachtige uniformen, blinkende van goud en zilver, en menig uitgedost hoofdofficier kontrasteerde sterk met den Keizer, die slechts den eenvoudigen groenen rok droeg, zoo als ik hem vroeger in Amsterdam had gezien. Door niemand vergezeld, reed hij op een schimmel, door de gelederen.

Wat of die man, met het oog op die 14,000 man infanterie, uit grenadiers, jagers, voltigeurs en flankeurs zamengesteld, en in lange slagliniën afgedeeld, op die gardes, het beroemde en geliefdste der korpsen, op die eskadrons chasseurs, dragonders, Poolsche lanciers enz, op de aanzienlijke magt, die daar voor hem geschaard stond, al gedacht moet hebben, vooral hij de herinnering aan de verliezen die geleden waren, en nu Europa moede scheen zich langer onder het juk te buigen, dat zijn ijzeren vuist op zijne schouders gelegd had. Naauwelijks was de Keizer voor het front der voltigeurs gekomen, of het " Vive l' Empereur!" door hen aangeheven, klonk als één toon door de gan- sche linie. Wij presenteerden de geweren in dit zelfde oogenblik, en de Keizer galoppeerde in weinig tijds de uitgestrekte linién door, waarna wij allen voor zijn persoon moesten defileren.

De duizende strijders bewogen zich toen als op éénen wenk, de eene afdeeling als met de andere wedijverende in houding en juistheid der manoeuvres. Toevallig werd ik van deze evolutiën bevrijd, door dat bij het zwenken een der riemen van mijnen ransel brak. De kolfstoot van een serjant was mij eene aanmaning om uit het gelid te treden. Hoe gevoelig ook, het bevel was mij thans hoogst welkom, want ik zette mij nu op mijn ransel in het gras ter neder, en had het genoegen meer van de wapenschouwing te zien, dan mij te beurt gevallen zou zijn, als ik in de rijen gebleven was. Eindelijk keerden de regimenten naar Dresden terug.

In de Neustad vonden wij verscheidene tafels geplaatst, die, niet zoo als sommige schrijvers gemeld hebben, voor allen gedekt waren, maar waaraan alléén de hoofdofficieren der verccnigdc korpsen zich vergasten mogten. Wij marcheerden zonder oponthoud de poort uit, die naar ons vroeger kampement leidde, maar sloegen, tegen aller verwachting, dadelijk links af en een hollen weg in, waar iedere voetstap zich als in het mulle zand verloor. Wij sleurden het afgematte ligchaam in de vcrschrikkelijke hitte voort, snakkende naar een dronk waters, en de schoone natuur om ons was getuige van het morren, dat vrij algemeen in de gelederen gehoord werd.

Hoe welkom was het ons dus, toen een dorpje zich voor onze blikken vertoonde, en wij hier de plaats onzer bestemming bereikt dachten. Wij werden echter niet gebilletteerd, maar legerden ons tegen een der bergen, waarin het dorp als omsloten lag. Van vermoeidhcid vielen wij neder als ofschoon de hitte der zon zich aan het zand medegedeeld had, en hare stralen nog brandend nedervielen, sluimerden en dommelden wij in. Tegen zonsondergang riep de trom ons weder onder de wapens. Toen wij geschaard stonden, werd aan elke twee man een hollandsche gulden uitgedeeld, " op dat wij ook een verkwikkende teug op Napoleons geboortedag zouden kunnen drinken!" Dat gaf men ons voor, ofschoon wij van Maintz tot Dresden onze gage nog te goed hadden.

Voorzeker menig toast was in Dresden reeds ingesteld, eer men om ons dacht. Wij hadden ook geen lang genot van de gift, ze was spoedig verteerd. Weldra stonden wij weder gerangeerd, ieder oogenblik het bevel tot den opmarsch wachtenden. Van den bergtop, waar wij stonden, hadden wij een schoon gezigt over het dorp met eene bekoorlijk gelegene ruïne er achter, en op de stad Dresden met hare torenspitsen en koepeldaken, door de laatste zonnestralen als verguld. Ik geloof dat dit bevallig gelegen dorp, Tharant heette, eene plaats die onder de schoonste in Dresdens ommestreken geroemd wordt.

In den avond rukten wij weder op de stad aan, waar wij aan de Elbe in quarrés gevormd werden. Op eens donderde het kanon, dat op de brug geplaatst was, langs de oevers, en vuurpijl op vuurpijl steeg uit een der bosschen omhoog. Ook wij zouden het onze tot het feest, dat gevierd zou worden, bijbrengen, er werden ons patronen afgegeven, die daarvoor expres gereed gemaakt waren, en bij hunne ontploffing eene menigte kleine sterren verspreidden. Zoo hielpen wij lustig Napoleons geboortedag vieren en den luister van het feest verhoogen, een feest, waartoe de natuur scheen mede te werken, en de man, die dergelijke omstandigheden zoo te pas wist te brengen, kon van dien heerlijken avond een teeken ontleenen, zoo krachtig als ooit door hem in een legerorde gebezigd werd.

Heerlijk schitterde de verlichting der publieke gebouwen bij het duistere van den avond, schoon was hare weerkaatsing in den kalmen Elbevloed. Het oog werd bijkans verblind door de duizende vuurlichten, terwijl het oor als verdoofde, door het gekletter der quartés en de onophoudelijke kanonnade. Aan verpozen scheen men niet te denken, werd er niet geschoten, dan was dans en spel aan de beurt. En die zelfde Franschen, die daar zoo lustig omsprongen, hadden toch even als wij Hollanders, die ons stil afzonderden, des namiddags de order hooren lezen dat wij naar de groote armee moesten marcheren.

Hoezeer wij dus ook naar de finale verlangden het feest duurde voort, vuurpijlen snorden, geweren knalden alsof er geen einde aan komen zou. Des nachts ten 2 ure echter werd op eens het feest besloten, en bij het licht en het gejuich te vergelijken dat wij verlieten, scheen onzen togt een doodenmarsch te zijn en toen wij weder aan het gebergte kwamen, was het nederliggen op een hoop zand niet zoo vreemd aan de gedachten, tot welke de sombere marsch mij onwillekeurig stemden. Wij lagen hier met verscheidene regimenten. Van tijd tot tijd werd mijn slaap afgebroken, door het afroepen van de nommers der regimenten, waardoor sommige achterblijvers in de digte massa's hunne plaats zochten.

Bladz  96 Reveille

De reveille wekte ons reeds vroeg, en den 11 den Augustus verlieten wij Dresden, om ons naar het tooneel des oorlogs te begeven. Den 17den Augustus was de wapenstilstand geëindigd, en de vijandelijkheden zoude dien schielijk opvolgen, daarbij mogt de oude en jonge garde niet achterblijven, die garde welke de kern en de kracht des franschen legers uitmaakten. Met een deel dezer magtige garde trokken wij dan op, en bereikten in den namiddag, het op een en heuvel gelegen stadje Bischoffswerda, aan welks voet wij halt hielden. Onze compagnie kreeg last eenige passen vooruit te marcheren.

Toen dit verrigt was werd ons door den kolonel een kapitein voorgesteld, wien het bevel over onze kompagnie opgedragen was. Hij scheen een man te zijn, reeds aan den kruiddamp gewoon, althans de klep van zijn driepuntigen hoed was door een musketkogel doorboord. Van den moerasgrond, waarop wij halt gehouden hadden, marcheerden wij toen den heuvel op en de stad binnen, die men wel een puinhoop noemen kon. Met regt kon men er van zeggen, er was geen steen op den ander' gelaten, de zijmuren eener kerk en een drietal huizen was het eenige, dat van het weleer zoo schoone stadje overgebleven was. Het was eene bittere scherts, dien last later door den Keizer gegeven, om hier aan de ten deele staan gebleven poort, een billet aan te slaan dat vrijheid van inkwartiering voor de stad inhield. En waar zou men ook verblijf vinden ?

Van straten of stegen was geen spoor te vinden, over puinhoopen moest men zich een weg banen, en van alle de vroegere bewoners zagen wij een enkele burger, die nog bezig scheen om iets van zijne verwoeste have op te sporen. Vreesselijk had de krijg op dit plekje gewoed! Op den 12den en 13dcn Mei was hier door de Russische achterhoede, onder Miloradowitz en de Fransche voorhoede bloedig gevochten en iederen voet grond betwist : waarom de Franschen het hij afwisseling genomen en hernomen stadje uit wraak aan plundering en vlammen overgaven. Maar de verwoesting had zich niet enkel tot Bishoffswerda bepaald, zij strekte zich over onze geheele marschroute uit, zoodat menig dorp geen huisvesting meer bieden kon, en de lucht, door zoo vele lijken, welke maar los onder de aarde gestopt waren, met verpestende dampen als bezwangerd was. Het detacheren op afgelegene dorpen, deed ons het als vernielde oord verlaten, en meer gemakken vinden.

De boeren in deze streek, die men voor afstammelingen der oude Wenden houdt, en die in taal en zeden van hunne naburen onderscheiden zijn, zijn het niet minder in, hunne .kleeding. Velen zijn in eene schapenvacht gewikkeld, die zij naar gelang van, het weder, met de wol naar buiten of binnen omslaan. In Silezie echter zag ik menigen boer in een dergelijk kostuum, doch daar ook de bevolking van dit land, mede uit onderscheidene stammen bestaat, is het niet onmogelijk dat ook zoowel daar als in de Opper- en Nederlausnitz sporen dier Wendische afkomst aanwezig zijn.

Den volgenden dag hadden wij rustdag, namelijk toen de exercitie en het poetsen der geweren geeindigd was. Zoodra dit verrigt was onttrok ik mij aan het gewoel, om in eenzaamheid een des morgens van mijne ouders ontvangen brief te lezen. Wel had ik dien vluchtig doorgeloopen, maar ik verlangde dien gezet na te gaan. 0, hoe dikwerf las ik die brieven nog eens na! Zij toch waren als de eenige band aan te merken tusschen mij en de ouderlijke woning, die woning waarin ik mij zoo vaak terug dacht! Dat die brief de laatste zijn zou dien ik ontvangen mogt, was niet te vermoeden, en. toch was, helaas! een zamenloop van omstandigheden daar oorzaak van.

--ooOoo--
 {/disable_rightclick}

 


 {/disable_rightclick}