Jan Azn. Leeghwater
Familie wapen
Haremakerij begin 1900
Haremakerij in Zaanse Schans
Onderscheiding Kees
voorouders Haremaker
grootouders Terpstra

HOOFDSTUK III.
••
Leefwijze in de kaserne, Het 5de regiment der garde. J. de Neef. Hoe wij den tijd moeten doorbrengen. Spraakverwarring. Tot de dienst bekwaam. 
Naar Parijs om gekleed te worden.

Teleurstelling van den kleêrenkoop, en wie er het beste aan toe was. Zoo waren wij dan in den volsten zin des woords den soldaten stand ingetreden. In St. Denis vonden wij onze school, en ondervonden wij waaraan de leerlingen niet alleen, maar ook waaraan de meergevorderden zich moesten onderwerpen. Des morgens vroeg sloeg de tamboer reveille, want ten 5 ure moest men uit de kreb zijn, alsdan de legerstede opgemaakt worden, dat ras gedaan was, daar de veêren van een el lang het werk bespoedigden.

Ten halve gekleed ging het daarop naar buiten, om aan de put hoofd en borst overvloedig met water te besprengen; dit scheen een gezondheids maatregel te zijn, en werd stiptelijk opgevolgd. Den tweeden dag na onze aankomst vereenigde een-. algemeen appel ons op het plein, en als toen werd uit ons zamengesteld het 5de regiment grenadiers tirailleurs der keizerlijke garde, afgedeeld in 2 bataillons, acht compagniën uitmakende, te samen sterk 1300 man. Ik met mijne kameraden G. Schone en C. van Riel, werd bij het 2de bataillon, 2de compagnie, Reck en Kamphuijzen bij het 1ste bat. 2de comp., doch de Neef. die waarschijnlijk met het overdragen der rolle overgeslagen was nergens geplaatst. Een zonderlinge toestand voorwaar!

Vijf of zes dagen zwierf hij rond, als besluiteloos wat hij aanvangen zou. Het gevoel zijner vrijheid deed hem wel eens droomen om op eens St Denis te verlaten en naar Amsterdam op te stappen, maar de toestand zijner beurs, en onkunde met de taal des lands verstoorde onbarmhartig die droomen. Hij was dus eindelijk wel verpligt om zich selven aan te geven, want aan de soepschotel, waaraan hij bij verschillende kaders als oogluikend was toegelaten, was hij ten laatsten zoo welkom als een vreemde hond in de pot, even zoo was hij een overtollige gast in de kreb, op niets had de man aanspraak, tot dat hij eindelijk in de gelederen van de 4de comp. 1 ste battaillon opgenomen werd. Na het appel, deed de trom de gelederen weder uiteengaan, die met den stormmarsch naar de zalen vlogen en eenen geweldigen aanval op de soepschotels deden.

Ieder onzer was op zijne beurt kok. De soep voor het ontbijt bestond uit aardappelen, wittebrood, vleesch en wortelen, en, hoe kokend ook opgedischt, in weinige oogenblikken was alles georberd. Tot 2 ure genoten wij alsdan rust, maar dan werd er weder appel geslagen, en wij tusschen eenige onderofficieren, van welke velen in de school des oorlogs grijs geworden waren, verdeeld om in den wapenhandel onder wezen te worden. Ten 4 ure kondigde de, trom het einde der les aan, en een gelijke aanval had weder op de soep plaats; deze bestond nu echter in boonen en aardappels, waarin wat kommiesbrood gesneden was.

Hierna hadden wij rust en vrijheid om in St. Denis of de omstreken te wandelen, tot dat de taptoe ons weder naar de kaserne en tot slapen riep. Alzoo was onze tijdsverdeeling gedurende de 24 dagen te St. Denis doorgebragt. -- De exercitie echter viel moeijelijk, en het zou velen gemakkelijker geweest zijn, als het onderrigt voor ieder in zijne moe dertaal had kunnen gegeven worden. Zeer dikwijls zag men nu, bijv. links in plaats van het gekommandeerde regts, en gaf dit verwarring niet minder deed het zulks toen wij wat meer gevorderd waren. Even zoo le verde het dagelijksche leven van Franschen, Hollanders, Duitschers en Italianen soms de wonderlijkste kontrasten op, en hoorde men wel eens een goed woord met schelden beantwoorden of zag het van vuistslagen volgen. De belagchelijkste voorvallen hadden door deze Babelsche spraakverwarring plaats, en de verschillende zeden en gewoonten, die ieder uit zijn land aankleefden en men zoo schielijk niet afleggen kon, ga ven tot de kluchtigste tooneelen, zoowel bij de exercitie als in de kaserne, aanleiding.

Toen wij de eerste oefeningen in de soldatenschool doorloopen hadden en genoegzaam onderrigt waren, werden wij van geweren voorzien; daar hiervan echter het vereischte getal te St. Denis niet voorhanden was, zoo moesten sommige compagniën die uit Parijs afhalen. Wij waren nu, aan het moeijelijkste in de exercitie gekomen, en menige misslag was er het gevolg van; maar het dagelijks en onophoudélijke drillen' deed ons welhaast alle hinderpalen te boven komen, en de uniform alleen ontbrak nog, om geheel den 'soldaat te vertoonen. Het 1 ste bataillon werd weldra van de uniform voorzien, waarbij wij in onze lompen eene ongelukkige vertooning maakten. Maar ook onze beurt kwam. Van alle mijne kleedingstukken had ik niets meer overig dan de linnen pantalon en een grof wambuis, dat mijn kameraad Schone voor een goed deel reeds onder de koeijen had afgesleten; kousen droeg ik reeds niet meer. -- Anderen van ons bataillon zagen er niet beter uit. Een troep bedelaars kon geen droeviger en haveloozer aanzien hebben dan wij, toen wij naar Parijs trokken, en wat nog goeds aan het kleed was, werd op die reis bedorven. Voor en in de nabijheid van de Tuilleriën hielden wij halt.

Onze geleiders schenen in de nabuurschap eenige kennissen te hebben. Doch dit vertoef, waar de eene of andere herberg wel aanleiding toe gaf, verschafte ons de gelegenheid om op ons gemak den triumfboog te beschouwen, die de daden des Fransche legers vereeuwigen moest. De beschrijving van dit prachtig gedenkteeken, hoe opmerkzaam ik het ook beschouwde, zou mij toen reeds moeijelijk gevallen zijn. Later las ik menige beschrijving van deze zuil, en de overeenstemming daarvan met wat mijn geheugen bewaarde, doet mij er mijne lezers naar verwijzen; 't zou overbodig zijn hierin te vlechten wat elders te lezen staat, en aan dezen regel heb ik mij ook bij de beschrijving der bezochte steden gehouden.

Van dit luisterrijk gedenkteeken van Frankrijks en des Keizers roem, trokken wij naar de Place de la Concorde, vroeger Place Vendôme, een regelmatig door schoone gebouwen omgeven plein. Ook, hier vonden wij eene zuil, waarop het beeld van Napoleon prijkte. Toen wij daar stonden en dachten aan dien man en zijne daden werd door de liedjeszangers op schellen toon een nieuw wapenfeit van het dappere leger uitgegalmd. De slag bij Lutzen (2 Mei) waarvan geheel Parijs de mond vol had, scheen in de nabijheid der zuil wel het luidst te moeten verkondigd worden, die het lievelingsplekje van zangers dezer soort scheen te zijn. Wij hadden voor oog en oor alzoo niets dan den roem van dat leger, waartoe ook wij behoorden -- helaas! Wij kwamen aan het magazijn van kleedingstukken, en vonden op het vierkante plein reeds eenige afdeelingen, die geheel of ten deele uitgerust waren. Een geruime tijd bleven wij daar in gelederen staan, tot dat eindelijk de kooper van onze burgerkleederen kwam opdagen en inspectie nam van hetgene, dat door den verkoop van onzen kolonel zijn eigendom geworden was. Een enkele blik overtuigde hem alras hoe erbarmelijk het na zijn vertrek uit St. Denis daarmede gegaan was, en hij riep een' sergeant tot zich om de het slechtst er uitziende onder ons te noteren.

Dat ook ik op die lijst voorkwam vérwonderde mij niet. -- Wij bekommerden er ons echter weinig over, evenmin als over de straf, die het ons mogelijk op den hals zou halen. Er gebeurde echter niets, en wij waren nog het best er aan toe, daar zij, die hun goed behouden, hadden, er nooit eenige vergoeding voor ontvingen. Zoo goed meende het de kolonel met zijn aanbod; hij was ook te vriendelijk daarmede geweest, dan dat wij hem, moeite zouden hebben, willen geven voor zijne zorgen.

De uniform welke ons nu uitgereikt werd bestond in een' blaauw lakenschen rok met roode opslagen, welks omgeslagen kleppen van achter met een witten arend opgelegd waren, wit vest en dito pantalon, chacot met koperen stormbanden en roode pompon en een zwart overtreksel, benevens zwarte slobkousen. De kleine tenue bestond in een' kapotjas en grijs laken, ruw linnen pantalon, dito slobkousen met beenen knoopen, een muts, twee hemden, twee paar schoenen en eenige voor den soldaat 'noodzakelijke kleinigheden; bovendien ontvingen wij een' ransel en eene patroontasch. Het keizerlijk wapen sierde niet alleen de knoopen der kleederen tot die der slobkousen toe, maar de vergulde adelaar schitterde in al zijnen luister van chakot en patroontasch. Zoo keerden wij naar St, Denis terug.

----oo0oo----

 {/disable_rightclick}