{disable_rightclick}

HOOFDSTUK IX.

••

Teleurstelling in het kamp. Revue. Nieuwe bezigheden. Verbijf in het. kamp. Wat wij er ontberen en genieten kouden. Den Keizer gezien. Dresden. Overhaast vertrek Wij rukten Dresden binnen, sectionsgewijze.

De hitte van den dag had ons afgemat, en verlangend luisterden wij naar het kommando dat ons ontslaan zou ; maar te vergeefs, het ging straat in straat uit, immer voorwaarts, de Augustusbrug over, de Neustad, met hare schoone esplanade over het Tolhuis, en de vestingwerken door, en het zelfde Dresden, het doel van ons verlangen, had ons slechts een marsch en zelfs geen dronk waters opgeleverd. Die teleurstelling was hard voor ons, die nu reeds zes weken achtereen van de eene stad naar de andere getrokken waren, en zoo gehoopt en verlangd hadden, eindelijk rust te zullen vinden.

Morrende ging men voorwaarts, de moed was geweken, en het was ons onverschillig waar wij nu henen gingen. Een kwartier uurs marcheerden wij voort, langs een met sparrenbomen bezetten weg, en sloegen toen regtsaf een bosch in, en wel met verdekt geweer, daar de boomen zeer digt nevens elkander stonden. Eindelijk stootten wij op het 4de regiment tirailleurs, dat diep in het bosch gelegerd was, en hielden halt. Naauwelijks waren de rangels van den rug, of de hevige dorst deed hare regten gelden, " Water ! Water ! " was de algemeene kreet, en de een rukte den ander de midon uit de hand, dat meer dan ééne vechtpartij ten gevolge had en de tusschenkomst der officieren noodzakelijk maakte.

Hierdoor kwamen de midons weder in handen dergenen, wien zij dien dag toebehoorden, en die uit eene nabij gelegene beek het water hadden aangebragt, dat van nu af geregeld werd omgeschonken. Toen werd er appel geslagen om te fourageren. Ook ik werd tot mijn leedwezen daartoe gedetacheerd, en moest terstond weder naar Dresden trekken. Geen onzer was in deze stad bekend, wij moesten alzoo menige straat doorkruisen eer wij teregt kwamen. Vermoeid en afgemat, doornat door den opgekomen regen, keerden wij eindelijk met gevulde broodzakken, en een aantal bijlen naar het bosch terug, waar men onze terugkomst niet had afgewacht, want wij vonden reeds vele sparren door sabelhouwen geveld.

De medegebragte werktuigen echter deden met krachtiger middelen nu honderden handen zich te werk stellen, en welhaast lagen er eenige der zwaarste boomen geveld, die door anderen in stukken gehouwen, tot stapels van eene manslengte zamengevoegd werden, in het midden met dunne takken gevuld. Één vonk was er maar noodig, en alsdan stegen dikke rookwolken boven de hooge boomen uit, en de breed opgaande vlam van het telkens ge voedde vuur, verschafte ons genoegzaam licht om de tenten op te slaan. Den ganschen nacht waren wij troepsgewijze met dezen arbeid bezig. En het moest hoe eer hoe beter gedaan zijn, daar er den volgenden dag (Zondag) eene revue plaats zou hebben, en daar voor nog vele toebereidselen te maken waren. Weinig rust was er dus genoten, toen wij, bij tijds onder de wapens gekomen, opmarcheerden onder aanhoudenden regen en Dresden doortrokken, naar de bijgelegen vlakte Ostragehage, waar wij doornat aan kwamen.

Voor niets hadden wij dus gepoetst en gewit en ons den slaap ontzegd, de militaire glans was den op de vlakte verzamelde troepen, wel 12,000 man tellende, ontnomen. Een geruimen tijd stonden wij daar geschaard, eer de generale staf aankwam. Voor welke aanzienlijke personen wij toen hebben gedefileerd is mij onbekend gebleven. Tegen den middag keerden wij naar onze legerplaats terug. In plaats van ons gemak te mogen nemen, ontvingen wij bevel met het kappen en om houwen der boomen voort te gaan. Dit gesehiedde thans echter niet meer in het wilde, maar volgens opgegeven regels. Ieder werd zijne plaats aangewezen, en troepsgewijze, onder opzigt van een onderofficier, gingen wij aan den arbeid.

De wijze waarop wij onze tenten bouwden, was even gemakkelijk als eenvoudig. De sparren werden schuins tegen elkander in den grond gestoken, en de toppen aan een dwars liggende stam vereenigd, de opene ruimten aan de zijden werden met takken aangevuld. Om de tenten te dekken konden de sparre takken echter niet dienen, zoodat wij hiertoe langstammige en bladerrijke boompjes moesten bezigen welke het bosch niet verschaffen kon maar die aan de beekjes groeiden. Ik was onder' degenen die belast werden ze aan te voeren, en menigen dag hadden mijne schouders eene zware verantwoording, daar wij van over bergen en heuvelen onze vracht ter bestemde plaats brengen moesten, maar was het werk zwaar, één genot verligtte het de schoone streek door welke wij gingen, de heerlijke natuurtooneelen, die zich voor ons op den weg opdeden.

Daar vele handen ligt werk maken, waren onze tenten binnen weinige dagen gereed, en in twee liniên, op eenige voeten afstands van elkander aangelegd, met slagboomen er voor, waaraan onze patroontas schen hingen en de geweren geplaatst waren, zoodat wij met het 4de regiment, dat nevens ons kampeerde, eene gansche uitgestrektheid besloegen. Achter de tenten waren de vuren, mede op eene linie aangelegd. In onze legerplaats heerschte echter gebrek aan stroo om op te liggen, van brandstoffen was over vloed. Dit laatste kwam ons zeer te pas daar eer de tenten geheel in orde waren, wij bijkans dag en nacht regen hadden. De nachten werden dus steeds om de bivouacvuren doorgebragt.

Het was des morgens voor de vroeg ontwakenden al een zonderling schouwspel, op die smeulende of uitgebrande vuren te zien, waar naast de soldaat in de wonderlijkste houding te rusten lag, de een met het hoofd op den ransel, de ander op een boomstam, terwijl een derde zich tot de keel in een fouragezak gewikkeld had. Het bergwater, dat den grond onder ons doorsijpelde, gaf aan de legerplaats groote onaangenaamheid. Nu eens moest men zich op den rug en dan weder op de regter of linkerzijde keeren, wilde men niet geheel doornat worden. Dit en het ongewone leven te samen genomen, kwam velen op eene ziekte te staan, zoodat onze gelederen, die gedurende den marsch door menig achterblijver gedund waren, thans menig man aan het hospitaal moesten afstaan.

Het gedurige vervoeren naar het hospitaal was een onaangenaam vooruitzigt, en ik, die op den marschaltijd mijn veldflesch spaarde, nam er nu elken avond eene groote teug uit. Hierdoor sliep ik tot des morgens 3 à 4 uren, en opstaande liep ik hier en daar rond, om aan de verstijfde ledematen hunne buigzaamheid weder te geven. Wij hadden overigens een goed en stil leven, want de exercitiën die des morgens en 's avonds gehouden werden, waren wel waar te nemen. De menage, rijst en vleesch, was vrij goed. Het rundvee werd nabij de stad op een veld geslagt, en zoowel de hitte der zon, als het nedersmijten in het zand, der niet zeer regelmatig afgehouwen stukken, deed het er reeds als gebraden uitzien, eer het in het kamp kwam, trof men eenen zindelijken kok, dan kon het er echter tamelijk door. De rijst kon men in overvloed krijgen.

De marketentsters die aan de route , tot nabij de stad zich gevestigd hadden, verkochten voor weinige grosschen eene goede portie. Men behoefde dus geen gebrek te lijden, en hij die nog eenige franken in de beurs had en beter bediend wilde zijn, konde of bij de Vivandières of wel in eene restauratie, die op eenigen afstand van het kamp op geslagen was, teregt komen. ln deze restauratie werd het braadspit onafgebroken gedraaid, en heerschte drukte en gewoel. Minnaars van wijn en dans konden hier hunne neiging botvieren. Mannen uit alle natiën dronken, zongen en speelden hier ondereen, zonder dat er eenige noemens waardige twist plaats had. Het gezellig verkeer liet alzoo niets te wenschen over, ieder zocht het tegenwoordige zoo genoegelijk door te brengen als mogelijk was, over staatkunde of wat onze bestemming was werd niet gesproken.

Wij verkeerden hieromtrent ook in eene volslagen onkunde en wisten niet of het oorlog of vrede was. Het was ons onbekend dat er een wapenstilstand gesloten was, en al mogten de geduchte werken, die met verbazende kosten om en bij het in 1809 ontmantelde Dresden, aangelegd werden, en waartoe de landlieden, 12 mijlen uit den omtrek opgeroepen, uit de bosschen duizende boomstammen geveld en twee grachten gegraven hadden, die met water uit de Elbe gevuld waren, terwijl het riet van haren oever tot schanskorven gebezigd en menig door de bewoners verlaten huis een versterkten post geworden was, al eenig nadenken gegeven hebben de soldaat bekommerde er zich weinig om, werktuigelijk wezen als hij geworden was.

Napoleon had zich dien wapenstilstand ten nutte gemaakt, Saxen was het land waarin hij uit alle deelen des rijks zijne troepen tezamen trok, en zoo menige positie liet versterken, de linie van de Elbe was tot het punt zijner operatiën bepaald. –-In Saxen en in den omtrek van Dresden was dus een aanzienlijk leger verzameld, en Napoleon was nu op deze dan op gene plaats om revue over de troepen te houden. Het was op een van deze zijner togtjes, dat ik den Keizer zag. Ik stond op post aan de groote route. Wij dachten allen dat hij ons kamp een be zoek zou geven, maar hij sloeg met zijn escorte lanciers het tegenover liggende bosch in, waar andere regimenten gelegerd waren. Het werd mij dus niet vergund den Keizer die eer te bewijzen, waartoe ik mij als militair verpligt zou gezien hebben, wanneer hij mij gepasseerd was.

Oude Tekening Aooleon op DE AugustusBrücke

Het was den soldaat niet kwalijk te nemen, dat hij, zoo nabij Dresden zijnde, wel eens een sluiptogtje naar die stad maakte, al was 't maar, om de een toonigheid van het kampement eens te verzetten, dat hij zulks deed. Voor mij, ik maakte er meer dan eens gebruik van, want wat ik van Dresden. gezien had lokte mij uit. En toch wat ik zag, was slechts vlugtig, en mijne beschrijving zou na zoovele jaren bij latere berigten zeer moeten verschillen. Wat mij er het eerst in het oog viel, was de Augustusbrug, de schoonste van Duitschland. Zij rust op 17 bogen en is aan beide zijden van voetpaden, ijzeren leuningen en lantaarns voorzien, terwijl wachten het toezigt hielden, dat de voetgangers die naar de Neuof Altstad moesten, de bepaalde wegen hielden, waardoor de passage zelden vertraging ondervond. Ik merkte aan deze brug de nog niet geheel herstelde schade op, die door den maarschalk Davoust er aan toegebragt was, eene schade, die een opstand des volks niet voorkomen kon. Hij liet een paar der bogen uithollen en met kruid vullen, en toen den 19den Maart de ligte ruiters van Winzingerode aan den anderen oever verschenen, stortte met een donderenden slag twee der bogen in. Niet verre van deze brug, in de Neustadt, prijkt het kolossale standbeeld te paard van Augustus de 2de, waarbij mij het metalen beeld van den ouden Frits, hetwelk ik in het volgende jaar te Berlijn zag, zeer nietig toescheen.

Wat zal een soldaat al meer zien dan wat de openbare straat of de kerken hem aanbieden, zijn rok kan voor hem die inrigtingen niet openen, welker bezigtiging voor anderen zoo veelzijdig gcnot geeft. De hoofdkerk, door zoo menig reiziger als een pronkjuweel beschreven, kon ik maar als terloops bezoeken, daar ik aan de bank nog eenige franken vcrwisselen wilde. Gelukkig dat ik dit niet uitgesteld had, want om middernacht roffelden de trommen ons den tenten uit en ontvingen wij bevel tot opmarcheren, wanneer wij onze soep gegeten zouden hebben, Ik had daardoor handen vol werk, daar het mijne beurt was kok te zijn.

Kameraad Schone volgde mij naar de naaste hoek, doch wij hadden veel moeite om het water in de midon te houden, die wij aan een' tak op de schouders droegen, dewijl de afgehouwen boomtronken, die op het pad lagen, ons bij de duisternis de eene mispas na den anderen veroorzaakten. Lustig brandden reeds de vuren en na weinige oogenblikken borrelde de soep in de ketel. Doch toen ik vijtig aan het schuimen was, dat bij het 't licht van het bivouac wel wat op goed geluk afging, sloeg de tambour andermaal den opmarsch en de stem van den onderofficier klonk ons niet aangenaam in de ooren: " Weg met de midons, het vleesch op de bajonetten !" En daar stroomde het nat in het zand, in plaats van in de hongerige magen, en in het holste van den nacht trokken wij uit het kamp, onbewust waarheen. Geen enkele wien dezen opmarsch welgevallig was, te meer daar onze tenten nu van stroo voorzien waren en wij eens een regt goed leven in dit schoone oord dachten te leiden. --Maar dat is het lot van den soldaat als hij het goed heeft komt er spoedig een einde aan. --

--ooOoo--


 {/disable_rightclick}