Jan Azn. Leeghwater
Familie wapen
Haremakerij begin 1900
Haremakerij in Zaanse Schans
Onderscheiding Kees
voorouders Haremaker
grootouders Terpstra

{disable_rightclick}

HOOFDSTUK VI.
••
Gesprek in eene gaarkeuken. Een benomen hoop, bij schonen vooruitzigten. Eene weigering die berouw geeft. Eene onrustige slaapkamer. Droevige tijding uit Zaandam. Metz. Vrijwillige ruiters. Een aangenaam kwartier, en dat het echter niet was. Langereis. Hoe wij de zondag vieren. Kermis te Kaiserslautern. Maintz Verdwaald, en hoe onder dak gekomen.

Het krediet waarin de soldatenrok stond, tegen wil en dank bevestigd Zoo ging de marsch voort die menigen zwakken bezwijken deed, die de kracht der sterken oudermijnde. Van Clermont trokken wij op Verdun, in welks muren, terstond bij onze aankomst, een soldaat ter aarde besteld werd, die als offer der vermoeijenis bezweken was, op den wagen die hem vervoerde. In deze stad werd het gansche regiment gebilletteerd, en in plaats van exercitie werd er enkel inspectie van de geweren gehouden, dat spoedig afliep.

Kameraad Schone en ik gingen toen de stad eens in, 'maar wij gaven het schielijk op, en vermoeidheid dwong ons een koffijhuis op te zoeken. Hier haalde ik eene landkaart voor den dag, die ik een oogenblik te voren gekocht had. Onze sous-adjudant Peeters, die in een hoek der kamer zat, kwam daarop naar ons toe, en vcrzocht mij de kaart eens te mogen zien, daar hij op de zijne te vergeefs naar het plaatsje zocht, waarop de de eerstkomende marsch gerigt was.. Dit bragt ons in gesprek, en toen hij 'ontdekte dat ik geen vreemdeling in de geographie was, vroeg hij mij of ik ook het fransch verstond daar er alsdan bij het regiment wel bevordering zou te maken zijn. Ik antwoordde op het eerste toestemmende, maar op het laatste dat ik geene bevordering wenschte, daar dit mij grooter moeijelijkheid zou geven, om ontslagen te geraken, dan wanneer ik gemeen soldaat bleef.

Ik vertelde hem tevens dat mijne ouders steeds eenen remplaçant onderhielden, om die, na verloop van een half jaar dienst, in mijne plaats te kunnen stellen. Wat gij daar aanvoert is gegrond en kan ik niet tegenspreken, maar het remplaceren, waarvan gij spreekt, moet gij uit het hoofd stellen, want waar zult gij over 4 maanden zijn, daar gij, na 8 weken dienst reeds hier zijt? Die afstand alleen levert reeds bezwaren op, en eenmaal bij een regiment geplaatst, gaat remplaceren niet zeer gemakkelijk, vooral tegenwoordig. In uwe plaats zijnde, dankte ik dien remplaçant af, ieder dag is geld verloren. En wilt gij bevordering, ik beloof u te helpen." Hoe welmeenend hij sprak en zijn voorstel ook was ik kon daartoe niet besluiten, en bedankte den sous-adjudant voor zijn vriendelijk aanbod. Later echter heeft mij die weigering dikwijls berouwd.

Ik had mijn' toestand veel kunnen verbeteren en de bevordering zou niet moeijelijk geweest zijn, daar de meeste Franschen ja zelfs eenige der onderofficieren, lezen noch schrijven konden. Wij keerden naar ons kwartier terug, doch maakten daar geene bijzondere haast mede, wijl hij onze aankomst het armoedige van het huis ons reeds in het oog gevallen was. Wij verlangden echter. naar rust. De huisbaas ontstak eene kaars en ging ons voor, langs een' gebrekkigen trap, naar den zolder, en ook daar moest hij onzen geleider zijn over de losse plankjes, waarmede de vele gaten in de zoldering belegd waren. Wij strekten ons echter. op het armoedige leger uit, maar aan slapen viel niet veel te denken.

Wij hadden wel gezien, dat op den zolder een aantal hoenders, welligt de grootste rijkdom van den man, huisden, maar daarvan geene stoornis voor onze rust verwacht. En toch werden deze vreedzame dieren ons ware kwelgeesten, daar des nachts een heir van ratten eenen geweldigen aanval op de hoenders deed, zoodat de verschrikte dieren den zolder op en neder en over onze krebben heen vlogen. Toen dit spel in vollen gang was, wisten wij eerst niet wat er gebeurde, en sloegen met de handen over ons heen, hetwelk de benaauwde hoenders nog onrustiger maakte. Eindelijk bedaarde het rumoer, het bleek ons echter den volgenden morgen, dat wij eenige der hoenders tot bedgenooten gehad hadden, daar de eijeren op onze dekens lagen.

Van Verdun, eene versterkte stad aan de Maas, trokken wij twee marschen verder, telkens ons nachtkwartier op de dorpen houdende. Op een' dezer dagen ontving onze kameraad Reck eenen brief uit zijne woonplaats, den' noodlottigen afloop vermeldende van de gebeurtenis, waardoor zijn oom Jacob Reck en eenige anderen het leven door den kogel verloren (*). Zeer (*) Zie Honig, Geschiedenis der Zaanlanden, dl. 2 bl 335. trof hem deze tijding en wij allen werden daardoor somber gestemd. Den 7den Junij hadden wij eenen moeijelijken marsch, in de bergachtige omstreken van Metz. In- Carrefour, een vlek op eenen bergtop gelegen, werden wij met eenige compagniën gebilletteerd, en hadden den volgenden dag rustdag, doch geene inspectie, waarschijnlijk omdat ons regiment zoo verspreid lag. Ik besteedde den Pinksterdag dus met schrijven, doch daar wij geen verlof kregen om naar Metz te gaan, kon ik mijn' brief niet op den post doen.

Den 9den verlieten wij dezen bergketen, Vele schoone gezigten had hij opgeleverd, vooral op den laatsten bergtop, dien wij overtrokken. Op eens lag Metz, als door eene tooverroede verrezen, voor onze verraste blikken! Deze stad is eene der sterkste vestingen, beschermd door eene citadel en de stroomen Seille en Moezel, die zich voor hare muren vereenigen. In de vlakte voor de brug werden verscheidene afdeelingen Infanterie geoefend, en in de stad zelve wemelde het van militairen van allerlei corpsen, Wij troffen daaronder Hollanders aan, als ook vele vrijwillige ruiters, van welke eenigen ons regiment volgden, dat zonder oponthoud de stad doortrok en eerst daar buiten rust hield. Ik vernam hier dat de knecht, die in der tijd door de gensd'armes van den pelmolen des heeren van Bergen was opgeligt geworden zich mede hier bevond en tot deze ruiters behoorde, en het werd mij ook daardoor duidelijk, dat niets meer dan de titel het genoemde corps van de overige corpsen onderscheidde.

Van Metz trokken wij op St. Avold, daar ons bataillon, hier gedetacheerd moest worden, maakte ik van de halte gebruik om mijnen brief op het postkantoor te bezorgen. Wij marcheerden verder op Homburg en hadden alzoo Frankrijk verlaten. Homburg is op een' berg gelegen, en toen wij den top bereikt hadden, die het middelpunt der stad uitmaakt, hadden wij een ruim gezigt over de daken der huizen, die langs de afhellingen gebouwd waren. De boerenwoningen in dezen omtrek waren zoowel van boven als van terzijde geheel met lei bedekt. ---- Op dezen marsch schonken de vele kersenboomgaarden langs de route ons menige verkwikking. De kersen waren buitengewoon groot en zeer goedkoop te verkrijgen. In Homburg had ik een zonderling kwartier, het deftige van het huis, alsmede de bejaarde dame, die mij daar zoo beleefd ontving en in eene goed gemeubileerde kamer geleidde, die mij zoo vriendelijk een snaps brandewijn aanbood, en vroeg of ik ook iets eten zou, en er te over nog op volgen liet, dat het zoo aanstonds tijd van spijzen was, zie dat waren teekenen die een soldaat gelooven doen het hoogste lot getrokken te hebben.

Ik maakte mij den tijd, we nog voor den maaltijd verlopen moest, ten nutte en ging naar de rivier, die niet ver van mijn kwartier was, daar het huis in de benedenstad stond, om mijne slobkousen te wasschen. Hier vertoefde ik echter langer dan noodig was, daar de op- en afvarende schepen mij een tafereel te beschouwen gaven, in zoo langen tijd niet genoten, en dat mij menige herinnering uit het Vaderland en het oord mijner geboorte verlevendigde. Toen ik naar mijn kwartier terugkeerde, was ik niet weinig verwonderd, nu drie bevallige dames in de kamer aan te treffen. Ik hield ze voor dochters mijner gastvrouw, en werd in dat gevoelen versterkt, door dat ze met ons aan tafel plaats namen. De weltoebereide soep was mij als een voorproef van hetgeen volgen zou, en inderdaad, een diné als dat, waaraan ik mij dien middag vergasten mogt, was mij in lang niet te beurt gevallen.

Het gesprek aan tafel was oneindig kariger. De oude dame was de eenige die met mij sprak en het was een gansch verhoor dat ik ondergaan moest, ovcr mijn Vaderland en hoe ik in dienst was gekomen, of ik nog ouders had enz. Het onderhoud ging bovendien niet vlug, want men sprak niets dan Duitsch. Of de jonge dames mij dus niet verstonden, of wel dat het haar te vernederend was, zich met een' gemeen soldaat te bemoeijen, de redenen waarom zij geen deel aan het diskoers namen, wist ik niet. Op de exercitie hoorde ik tot mijne verwondering, dat mijn kwartier in geen eervollen naam stond. Ik protesteerde daar ten sterkste tegen, en ik moest dit wel, want de meisjes hadden zich aan mij op eene wijze vertoond, zoo als ik van de meest kiesche harer sekse verwachten moest. Even zedig en stil als zij om mij aan tafel gezeten hadden, verlieten zij, na den maaltijd, de kamer weder. "Stille waters hebben diepe gronden, en schijn bedriegt ," zegt het spreekwoord.

Zoo was het ook hier, want toen ik mij' des avonds te bed begeven had en ingesluimerd was, werd ik gewekt door een geweldig rumoer in het huis, en het was een geloop en gedraaf alsof al de kamers vol mannen waren, doch daar men mij met vrede liet, haalde ik de dekens over het hoofd en sliep als een prins. Het was mij nu niet raadselachtig meer, waar ik den nacht doorgebragt had. Den volgenden morgen vond ik een goed ontbijt voor mij gereed en ik bedankte de oude dame, die mij uitgeleidde deed, hartelijk voor het hupsche onthaal. --- Voorzeker zullen weinige zoo zonder schade voor beurs of gezondheid een huis verlaten hebben, dat in zoodanige reuk stond. Onze route liep over Saarbrück, en de marsch was even moeijelijk als die van de vorige dagen, daar dezelfde bergketen bijna onafgebroken voortduurde. Eindelijk hadden wij den laatsten top bereikt, en zagen Kaiserslautern voor ons liggen, aan de rivier, die door het dal stroomt en de stad haren naam geeft. Bij onzen aankomst bleven wij een' geruimen tijd gerangeerd, daar de billetten nog niet gereed waren.

Dit lange staan, na een en duchtigen marsch, deed mijn' kameraad Langereis op eens ter aarde storten. Toen men hem ophief, stroomde het bloed langs zijn kapot, want in den val was hij op zijn geweer neêrgekomen, en had zich aan het hoofd gewond. Den volgenden dag, Zondag, was voor ons mede een rustdag doch, niet zoo als wij het bij ons te lande verstonden, want onze Overste, zeker grooter liefhebber vechten dan van bidden, hield over het gansche regiment inspectie. Wij troffen het in Kaiserslautern anders zoo kwaad niet, het was daar kermis en het feest van een Heilige, die, ofschoon mij onbekend, toch de aanleidende oorzaak van een' aangenamen dag voor mij werd ----- De stad was door militairen en boeren en boerinnen uit den omtrek als vervuld.

De liefhebbers van dans en spel hadden overvloedig gelegenheid om zich te vermaken, en het zou voorzeker den ganschen nacht voortgeduurd hebben, als de taptoe ons niet naar onze kwartieren geroepen had. Van Kaiserslautern trokken wij op Altzey. Op dezen marsch werd ik door duizelingen gekweld, zoo zelfs dat ik hij de minste halt uit het gelid treden en mij nederzetten moest, als ik het voorbeeld van Langereis niet wilde volgen. Deze ongesteldheid bleef mij bij tot Maintz, alwaar wij over Wörstädt, den volgenden dag aankwamen. Voor wij de stad binnenrukten moesten wij echter van kleeding verwisselen.

In ons beste pak trokken wij daarop sectionsgewijze binnen. Deze gewoonte werd zelfs bij het inkomen der kleinste steden of plaatsen gevolgd, en niet zelden werd er dan menige stomp met de geweerkolf uitgedeeld, wanneer men, na met rotten afgebroken te zijn, niet spoedig genoeg weder opsloot. Ik werd met 20 tirailleurs in één huis besteed. Dit stond mij niet best aan, want bij zulk een talrijk gezelschap moest schraalhans wel keukenmeester wezen. Ik ontdeed mij dus van mijne wapens en trad eene gaarkeuken binnen, waar ik Langereis reeds aan tafel vond, en na eens lustig gedampt te hebben, zochten wij onze kwartieren weder op. Langereis, die in de nabijheid gebilletteerd was, geraakte spoedig onder dak, maar ik zou den ganschen nacht wel hebben kunnen omdwalen, daar ik, in een afgelegen deel der stad gehuisvest zijnde, eene verkeerde straat was ingeloopen.

Ik besloot dus, nu eenige vergeefsche pogingen om den weg te vinden, maar nachtverblijf in een logement te zoeken, doch daar de soldatenrok geen groot krediet had, werd mij tot driemalen een weigerend antwoord toegevoegd. Eindelijk, na aangetoond te hebben dat ik mijne vertering wel zou kunnen betalen, slaagde ik –-- maar het was er ook een logement naar. De bovenzaal waar men mij bragt was eene ware barak, er stonden slechts eenige krebben, Op menig bivouak lag ik het hoofd geruster neder dan op deze zaal. Bij vele anderen te vergelijken toch, mogt ik een groot kapitalist noemen, en in de nabijheid van zoovele vreemde mannen als hier bijeen waren, kwam mij waken beter dan slapen voor.

Niettegenstaande dit en het rumoer van een aanhoudend komen en vertrekken, sluimerde ik toch eindelijk in, en zou zeker te laat op de inspectie gekomen zijn, als het geroffel der trommen mij niet van de kreb had doen opspringen. Ten halve gekleed en met de rest mijner kleederen over den arm spoedde ik mij naar beneden, en na tweemalen vergeefs om den waard geroepen te hebben, stapte ik het huis uit, in mijne drift vergetende op het uithangbord te letten. Ik doorliep de eene straat na de andere, en was eindelijk zoo gelukkig om mijn kwartier te vinden. Terstond ging ik aan het poetsen der wapens.

Mijne kameraden, reeds ongerust over mijn wegblijven, boden mij de behulpzame hand, en ik bevond mij dus nog tijdig genoeg op het plein der bijeenkomst, dat naar Napoleon genoemd was. Eene opkomende regenbui deed de inspectie spoedig afloopen, maar des namiddags moesten wij ongewapend weder op 't appel verschijnen, en naar een der magazijnen gaan om ons van patronen, vuursteen en krassers te laten voorzien. Zoo iets hadden wij niet verwacht. Immers waren er, voor wij in Maintz aankwamen, reeds geruchten van een' algemeenen vrede door onze gelederen verspreid, nu hadden eenige hier aangeslagene publicatiën die geruchten versterkt. Maar de uitrusting, die wij hier ontvingen scheen ons het ijdele der gekoesterde hoop te moeten doen inzien, en de aanleiding, dat wij er ons mede vleiden, zal wel in de in dezen tijd plaats grijpende schorsing der vijandelijkheden gelegen geweest zijn.

Des avonds, na dat wij onze brieven geschreven hadden, gingen wij de stad eens bezigtigen. Bij die gelegenheid zag ik naar het zoo overhaast verlaten logement rond, maar ik kon het niet vinden, en moest dus tegen wil en dank eene bijdrage leveren tot het miskrediet, waarin de soldatenrok algemeen bij de lozementhouders stond. Aan de schipbrug, op 52 ponten over den Rhijn liggende, bragten wij een geruimen tijd door. Schooner riviergezigt als hier zag ik nimmer en nog heden herinner ik mij met genoegen dien avondstond, aan den Rhijnoever doorgebragt.

–-ooOoo--


 {/disable_rightclick}