Jan Azn. Leeghwater
Familie wapen
Haremakerij begin 1900
Haremakerij in Zaanse Schans
Onderscheiding Kees
voorouders Haremaker
grootouders Terpstra

{disable_rightclick}
HOOFDSTUK V.

••

Kwartier te Meaux. Ontmoeting van van een Hollandsch meisje. Aangename route door Champagne. Onrust over een verloren ransel. Inspectie. Muzijk. Vermoeijende marschen.

Wat het in heeft gedetacheerd te worden. Zieken Wij trokken het uitgestrekte bosch van Bondy voor een gedeelte door en hielden in het kleine vlek Glaye halt, van waar wij, na een uur rust, op Meaux marcheerden. Laat in den avond kwamen wij in de hoofd stad van het departement Seine en Marne aan, en hielden op een der marktpleinen halt. Ik kreeg een billet voor twee personen. Daar ik met kameraad Schone eens vooral de afspraak gemaakt had, om, als het slechts mogelijk was, ieder' vreemden als bedgenoot te vermijden, daar het zedeloos gedrag van eenige Franschen onder ons zulk een maatregel regtvaardigde, voegden wij ons bij elkander en zochten welgemoed ons kwartier op. Wij mogten van geluk spreken dit spoedig te vinden.

Veelal gebeurt het tegendeel, en menigwerf kan men in de duisternis straat in straat uit dwalen, eer men zich teregt ziet gewezen. Meer dan eens ondervond ik dat, hetzij dat ik eene gevraagde onderrigting verkeerd begrepen had, of dat een fieltige jongen mij misleidde; en hoe dit smaakt vooral wanneer men eenen marsch van elf, uren heeft afgelegd, zal ik wel niet behoeven te zeggen. Wij werden door onzen gastheer met vele complimenten ontvangen, maar –dit was ook alles. -De man was ook tot niets meer verpligt, hoe gaarne wij ook gezien zouden hebben, dat hij ons een hartig maal voorgezet had.

Ik heb het reeds gezegd: licht en vuur, zout en zuur is het eenige dat een militair eischen kan. In Duitschland echter kende de Fransche wet ons andere regten toe, daar moest men ons fiks opdisschen, doch dit was in een overheerd land, en het is goed riemen snijden uit eens ander mans leer. Dat Napoleon hierin den bekwaamsten meester overtrof, behoef ik wel niet te betoogen. Moede en afgetobt als wij waren, en, hoe hongerig, toch geen lust gevoelende, om zelf wat gereed te maken, namen wij een kort besluit, smeten ransel en geweer in een hoek ter neder en gingen eene gaar- keuken opzoeken, die ook weldra gevonden was. Hier vonden wij eene menigte onzer wapenbroeders en ook een Hollandsch meisje.

Deze schoone, die hier dienstbode scheen, had werk in overvloed, daar wij Hollanders uitsluitend door haar bediend wilden zijn. Menige dronk werd haar gewijd, die even verheugd als wij was landslieden aan te treffen. Alvorens wij den volgenden morgen Meaux verlieten, kortte ik, op raad van mijnen korporaal, een oud gediende, de riemen van mijn' ransel op, waardoor de schouders meer dan den rug hadden te lijden; iets dat oppervlakkig zeer onbeduidend mag schijnen, maar mij veel gemak gaf op mijne volgende marschen. 'Des namiddags kwamen wij aan het stadje La Ferté sous Jouarre of Auciel.

Ik zag er weinig van, daar ik mij onpasselijk gevoelde en terstond 'een logement opzocht en te bed' ging. Ofschoon des anderen daags niet volkomen hersteld, volgde ik toch het regiment op den marsch naar Chateau Thierry. Deze route, langs de rivier de Marne, was zeer afwisselend, daar de kronkelende loop des strooms ons nu en dan van den weg deed afwijken en dieper door het gebergte gaan, langs hoogten met wijnranken als bedekt, hier en daar met heerlijke bouwgronden' aan den voet of de helling dier heuvelen, prijkende met de verschillende kleurschakeringen der lieflijke graan bloesems.

Zoo verschafte menige bergtop, die wij over trokken, bij een heerlijk vergezigt, ons een waar natuurgenot. Champagne is een schoon land en geeft heerlijke wijnen. Menige verkwikking hadden wij langs die route hieraan te danken, daar in vele der bergen wijnkelders aangelegd waren, en deze werden, als het groote rust was, soms bestormd. Hoe dikwerf heb ik aan dien marsch gedacht, als later de champagne in de glazen bruischte !

Levendig stond het mij dan voor den geest, hoe welkom bij de hitte, die wij te lijden hadden, een dronk was om de drooge keel te laven. En heeft de champagne menigeen eene poets gespeeld, hij deed het ook mij op den marsch, en de Gasconjer, mijn voorman, ondervond het hoe onregelmatig mijn pas was, en hoe onwellevend ik hem soms op de hielen trapte, waardoor hij meer dan eens een half voet van den grond sprong en verkeerd front maakte. Maar het was slechts leer 'om leer; wat van mij het ongewone was, moest ik van hem dikwerf ondervinden, als wij links uit de flank marcheerden. Wij bereikten Chateau Thierry over eene schoone, op onderscheidene bogen rustende brug, en hielden op de markt stil.

Onze billetten waren nog niet gereed, daarom koppelden wij de geweren, en onder de velen die de gelederen verlieten, was ook ik. Dit sluipreisje naar eene der herbergen kwam mij duur te staan, want terugkeerende zocht ik te vergeefs mijnen ransel bij den transportwagen, waaraan ik hem gehangen had. Al mijn zoeken was vruchteloos, zoo dat ik mijn kwartier opzocht. Mijne kameraden waren reeds druk bezig met poetsen, daar er den volgenden dag inspectie gehouden zou worden. Deze omstandigheid was niet zeer geschikt, om mijne onrust over den verloren ransel te stillen. Ik lag de wapens af, en twee kameraden boden zich aan om met mij naar het verlorene te zoeken. Laat in den avond keerden wij weder, zonder iets gevonden te hebben.

Den volgenden ochtend was ik vroeg het bed uit; de straf, die ik tegemoet zag, benam mij den slaap. Op eens viel mij in naar de hoofdwacht te gaan, in de hoop of het vermiste daar ook mogt wezen. En zoo was het. Maar van het eene onheil was ik in het andere gekomen, want de ransel openende, vond ik wel een rok, maar niet den mijnen. De een of andere tamboer had zeker die ruiling bewerkstelligd. Was ik straks al ter sluik gegaan, er zat ook nu weder niets anders op, en om mij zelven te redden, moest ik trachten den ransel voor een anderen te verwisselen. Gelukkig bragt ik dit ten uitvoer en de nieuwe ransel kon mij slechter gepast hebben.

De hulp mijner kameraden deed mij nog ten behoorlijken tijde gereed komen, en ik was zeer dankbaar op deze wijze de straf ontkomen te zijn, die mij zeer zeker te beurt zou gevallen zijn. Deze dag was een rustdag. Die zich echter verbeeldt, dat die dag voor den soldaat werkelijk rust in het veld geeft, bedriegt zich. Zoo als nu was er weder inspectie, en als er den vorigen avond niets is afgedaan, dan is men 's morgens al vroeg in de weer met het witten van den, bandelier, het glansen van patroontasch en chacot, wapens en knoopen glad poetsen enz. Als men dien ijver gezien had zou men zich verbeelden, dat er eenige francs mede te verdienen geweest waren, en het was toch niets anders dan wedijveren, wie het eerst gereed zou zijn.

Wij hadden hier onze eerste inspectie op den weg naar Maintz. Des morgens ten 9 ure trokken wij de stad uit, naar een nabij gelegen bosch, alwaar bij onze aankomst een uitmuntend krijgsmuzijk zich hooren liet. Bij la Ferté namelijk had een muzijkkorps, dat mede naar den Rhijn moest, zich bij ons gevoegd. Onze kolonel, die de muzijk beminde, liet dikwijls de bekwame musijkanten spelen, als hij aan tafel zat, en voorzeker zal het hem menige frank gekost hebben, even als wanneer zij de wapenschouwing opluisterden, waartoe zij anders niet verpligt waren. Waar is het, dat toen dit corps ons verliet en wij de opwekkende toonen niet meer genoten, die kracht en leven schenen te geven, de inspectien zoo vervelend werden als zij vroeger genoegelijk waren.

In den laten namiddag was de inspectie eerst geeindigd en toen wij weer stadwaarts keerden, werd er door de musijkanten nog menig stuk ten beste, gegeven. Zonderling staken bij dit vermaak de visites af, die wij den chirurgijn-majoor en zijne aides zagen doen, bij eenige der onzen, die zich als ziek hadden aangegeven. Wij verlieten Chateau Thierry den '28sten en trokken op Dormans, waar wij nachtverblijf hielden. Den volgenden dag volgden wij de Marne tot Chatillon, waar wij weder kwartier maakten. Hier lieten wij de rivier links liggen, alzoo zij tot Chalons eene aan merkelijke bogt vormt, en marcheerden dieper landwaarts in, op de kleine steden Orbais en Vertus, van waar wij, na er den nacht doorgebragt te hebben, op Chalons trokken. Te Chalons, eene uitgebreide stad, verlieten wij den oever der Marne en marcheer den op Clermont en Argonne, waarover twee tappen gemaakt werden; een nacht werden wij op de dorpen gedetacheerd.

Er was thans eene aanmerkelijke verandering in onze wijze van marcheren gekomen. Wij moesten nu, na het gewone rustuur, meestal op de helft van den tap, het overige gedeelte van den marsch, al manoeuvrerende, afleggen. Geene vlakte deed zich op, of het kommando van regts of links in bataille, of quarré te formeren, klonk door de gelederen. Had dit den kolonel genoegzaam voldaan, dan rukten wij in gesloten gelederen verder, altijd achter pas de route, zoodat, daar er geen pas aan de vleugels gemarqueerd werd, men duchtig zich reppen moest, om gelijke rigting te behouden. De toestand van den soldaat, op dit gedeelte van den weg, was niet benijdenswaardig. De geweldige stof kolommen, waardoor de eene afdeeling soms de andere niet kon onderscheiden, en die over ons in de brandende zon heenstoven en de ademhaling belemmerden, deden ons dikwerf naar water snakken.

Maar het was niet te bekomen, of als men al een beekje aantrof, dan was het in tijds door onderofficieren bezet, die de dorstigen met klingslagen terugdreven. Voor onze gezondheid moge die maatregel goed geweest zijn, hij was hard voor den afgematten, dorstigen soldaat. De kolonel had wel bevolen, dat ieder bij het begin van den marsch, een boomblad of eenen graan halm in den mond moest nemen, ten einde de dorst zoo mogelijk te temperen, en het was een goede raad, maar wij verlangden meer. Met ongeduld werd er dan uitgezien naar de plaatsen, waar wij onze vermoeide leden konden uitstrekken; maar hoe dikwerf zagen wij ons teleurgesteld, daar die reeds door andere compagniën bezet waren, en wij naar dorpen moesten, die 1½ of 2 uren verder lagen.

Dit detacheren werd algemeen vervloekt en gaf dikwerf groot ongenoegen, maar het hielp niet gehoorzamen was het eerste artikel der wet. Schoorvoetende en heimelijk morrend, ging het .dan weder voort. Hoopte men eindelijk rust te vinden, dan beval de onderofficier niet zelden om des avonds gewapend op 't appèl te verschijnen, terwijl de wapens en kleederen proper moesten zijn; en was de exercitie afgeloopen, dan konden wij ons op stroo nederliggen en krachten verzamelen voor den volgenden marsch, die soms ten 2 of 3 uur weder aanving. Was het dorp waar men gedetacheerd was aan de volgende marschroute gelegen, dan was zulks voordeel; maar dikwijls viel dit anders uit en men had soms 2 uren afgelegd, als de compagniën die bij den generalen staf gebilletteerd waren, nog in diepe rust lagen. Deze maatregel, die diende om ons tot goede en geharde soldaten te maken, had echter ten gevolge, dat er van tijd tot tijd een achterbleef, ja sommigen onder de vermoeijenissen bezweken.

Het was niet vreemd, wanneer eene compagnie op een dorp gebilletteerd was geweest, 4 of 5 wagens mede te zien vertrekken, en daar het bij elke compagnie zóó gesteld was, maakten die wagens, welke de boeren gehouden waren voor de kranken te leveren, eene gansche karavanc uit. Dit ging zoolang voort tot er eene stad bereikt was, waar de zieken in het lazareth opgenomen konden worden. Ik voor mij mag van geluk spreken, nimmer in dergelijke omstandigheid, op zulk een' wagen getransporteerd te zijn geworden. Zij, die in Amsterdam de kalveren hebben zien vervoeren, zullen er zich het best een denkbeeld van kunnen maken, hoe het op zulk een voertuig gesteld was; want even als die onnoozele beesten op en door elkander liggen, was het met de zieken, die van hunne chefs geene ondersteuning of mededoogen ondervonden.

--ooOoo--

 {/disable_rightclick}