{disable_rightclick}

HOOFDSTUK XXIV.
••

Het Oranje legioen. Engelsche uniform. Onverwacht wederzien. Vertrekuit Schwedt. Gulle ontvangst in Berlijn. Potsdam. Moeite om onder dak te komen en hoe beloont. Slechte vooruitzigten en hoe die bewaarheid worden.



Wat het legioen te lijden had, eer het Brandenburg bereikte, en hoe het er aankomt. Schwedt scheen op dit tijdstip door Hollanders als bevolkt, de straten wemelden er van, en men hoorde uit veIer mond het Wilhelmus van Nassouwen. Ik, die hiervan geen denkbeeld kon maken, stond als verwonderd stil, en begreep niet wat deze groote vereeniging van landgenooten hier te beduiden had. Weldra echter werd het mij opgehelderd, ofschoon niet overeenkomstig mijn gekoesterd verlangen.

Wij rukten bij onze aankomst terstond naar het in de stad gelegen lustslot. Op het groote langwerpige plein voor dit prachtig gebouw, werden onderscheidene afdeelingen, in Engelsche uniform, in den wapenhandel geoefend. Hier werd ons alles duidelijk, en zagen wij wat ons lot worden zou, want die roode rokken dekten de ligchamen van Hollands zonen, uniform die ook de onze zou worden, dienst als het bleek dat wij genomen hadden bij het Oranje legioen, dat in Schwedt voor den Souverein en Vorst georganiseerd werd.

Eene kunstgreep, die uit ware vaderlandsliefde ontworpen scheen, en menig hoofdofficier een goeden post verschafte, doch ons andermaal het geweer in handen deed stoppen, op eene plaats waar wij dit niet verwacht hadden. Ik was verscheidene dagen in Schwedt geweest, eer mij uniform of wapen werd uitgereikt, deze werden uit Engeland over Stettin aangevoerd, dat soms eenig oponthoud gaf. In mijn schamel kleed ging ik dus telkens naar het exercitieveld, waaraan door ons den naam van Oranjeplein gegeven was.

Bij eene dezer oefeningen ontmoette ik Antonie van Assen, den remplaçant van mijnen plaatsgenoot D. C. Heijnis. Toen ik hem aansprak stond de man verwonderd in mij den persoon te zien, die hem in het verleden jaar te Amsterdam geëngageerd had. Mijn armoedig uiterlijk zou mij trouwens ook wel voor ieder onkenbaar gemaakt hebben. Eindelijk kwam er eene bezending uit Stettin en welhaast prijkte ook ik in een rooden rok met blaauwe opslagen en witte lissen, grijze pantalon en slobkousen, bovendien werden mij nog een paar halve kousen en een watervaatje uitgereikt, doch in plaats van een ransel kregen wij een linnen zak, welke den soldaat echter meer tot last dan gerijf verstrekte.

Wij hadden nu ook een kostuum en konden de exercitie mede maken, dat in de bittere koude zeer onaangenaam was, te meer daar wij die altoos in het vest, over het hemd, moesten bijwonen, en daar de meesten onzer niet van handschoenen voorzien waren, zal men kunnen begrijpen hoe vurig er naar het einde verlangd werd, en hoe verheugd wij waren wanneer de sneeuwbuijen de oefeningen verstoorden. In Schwedt ontmoette ik mijn kameraad van Loenen, een van het drietal dat in Augustus van Koke en mij bij Görlitz afscheid genomen en op Dresden getrokken was, terwijl wij naar Silezie gingen. Van zijne andere reisbroeders afgedwaald, had ook hij menige ontmoeting en vele wederwaardigheden gehad, en rekende zich gelukkig hier aangekomen te zijn. ---

Uit die vier maanden van ons leven hadden wij elkander toen en later veel mede te deelen, en het was mij aangenaam hier iemand aan te treffen, met wien ik vroeger zoolang te zamen geweest was. Nog meer echter verheugde mij de ontmoeting van een anderen lotgenoot, van Koke, die eenige dagen later hier mede aankwam en Breslau eindelijk verlaten had. Zoo waren dan van het vijftal achterblijvers drie weder onder dezelfde banier, van de beide overigen hoorde ik niets meer en Koke is de eenige die ik later in het Vaderland meermalen ontmoette alzoo hij te Amsterdam woonachtig was, nog dikwerf werd dan ons vroeger lief en leed herdacht. Het gezelschap dier beide kameraden was zeer aangenaam, bij het zoo vervelend leven dat wij in Schwedt leidden.

De eene dag was aan den anderen gelijk als twee druppelen waters. Zoo was het echter niet met mijzelven, want des nachts onder het dekbed sterk te zweeten en daarna in het vest naar het exercitieveld te gaan, was in dit jaargetijde een gevoelig uiterste. En te erger nog als het gebeurde, wanneer ik het eenige hemd dat mijn eigendom was, had moeten wasschen, en, dit te bleeken hangende, ik enkel met het vest over het ligchaam optreden moest, en als dan dwarlende sneeuwvlokken mij overdekte of de snerpende oostenwind door alles scheen heen te dringen, en mij de leden deed beven en de tanden klapperen, alsof ze mij niet toebehoorden.

Wij bleven echter niet altijd in de stad gebilletteerd. Om de vijf dagen had er eene verandering of verwisseling van kwartier plaats, eenige compagniën werden dan op de dorpen gedetacheerd. Eenmaal moest ik in Vierraden, een dorp vijf kwartieruurs van de stad gelegen, mijn intrek gaan nemen, op welken marsch menig onzer handen of voeten bevrozen. De geweldige sneeuw die sinds gevallen was, liet in eenige dagen geen exercitie toe, wij kwamen er telkens met een eenvoudig appèl af. De boeren hadden daar minder genot van dan wij, daar wij de beste plaatsen om den kagchel innamen en zeer op ons gemak ten hunnen koste leefden.

Welkom was het dus den dorpbewoners, dat wij den aftogt bliezen. In de stad teruggekeerd vernamen wij dat er toebereidselen tot den afmarsch gemaakt werden, en werkelijk verlieten wij ook een paar dagen daarna Schwedt aan den Oder. Vol moed en het hart van vreugde kloppende, dat welhaast het geliefde Vaderland zouden wederzien, begonnen wij den togt die door schoon winterweder begunstigd werd, en ofschoon de felle koude zich later op nieuw gevoelen deed en de sneeuwvlokken weder om ons heen dwarrelden klonk toch het Wilhelmus uit onze rijen, want ieder uur dat wij vorderden, bragt er ons een nader aan de geliefde grenzen.

Na drie dagmarschen, terwijl wij des nachts op de dorpen gebilletteerd werden, marcheerden wij den vierden dag, des voormiddags, Berlijn, binnen, en rukten in sections naar de Friedrichstrasse. Hier vonden wij onze kwartieren, en een zoo gul en hartelijk onthaal, dat ik het niet genoeg weet te roemen. Er werd zooveel opgedischt en alles was met boter en vet zoodanig toebereid, dat onze magen, die zoo iets niet meer gewoon waren, eene zware verantwoording kregen, hetgeen bij menigeen diarrhée ten gevolge had.

De stevige dekbedden kostten menigen zweetdruppel, en het een bij het ander genomen, hoe liefderijk alles ons ook toegeschikt werd, maakte ons het verblijf in Berlijn meer tot schade dan tot voordeel. In den namiddag van dien dag doorkruiste ik met een kameraad de straten der Pruissische hoofdstad, waarin menschen van allerlei standen zich als het ware verdrongen, daar de Keizerin van Rusland haren intogt in de stad zou doen. Wij schaarden ons mede onder de wachtenden, en hadden ook het genoegen de gemalin van Alexander, de gezegende, onze hulde te kunnen bewijzen. Nadat wij het standbeeld te paard van den grooten Frederik nog bezigtigd hadden, dreef eene hevige sneeuwjagt ons naar huis, doch het weder met den avond gunstiger wordende, begonnen wij andermaal onze wandeling, ten einde de iIluminatie te zien.

Wij doorliepen de voornaamste wijken, en ofschoon wij door hoogen sneew baden moesten, vergoedde het heerlijk effect, dat de schitterende verlichting in de regelmatige straten uitwerkte, ruimschoots de aangewende moeite. Den volgenden dag hielden wij rustdag, en ik, die dagen in Fransche dienst als zeer onrustig had leeren kennen verwonderde mij dat er des morgens enkel appèl gehouden werd. Wij hadden dus gelegenheid om krachten te verzamelen voor den marsch, die des anderen daags weder beginnen zou. Wij trokken toen op Potsdam. Bijzonder trof mij, toen wij Berlijn verlieten, de Brandenburger poort met hare sohoone doorgangen, en toch was zij toen nog van haar schoonste sieraad beroofd, de triumfkar namelijk met de vier vergulde paarden, welke de Franschen in 1807 als een zegeteeken naar Parijs gevoerd hadden, In het jaar dat nu aangebroken was, zouden de dapperen Pruissen het kunstgewrocht echter weder in triomf naar de oude standplaats terugvoeren.

Een goede straatweg, ter wederzijde met boomen omgeven, leidde van Berlijn naar Potsdam, en het was bij het goede weder een aangenamen togt, daar zulk gemakkelijk marcheren ons zelden te beurt viel. Na in de nabijheid van het lustslot Sans-Souci, de houten brug over de Havel gepasseerd te zijn, lag Potsdam voor ons. Het was ons allen welkom, zooverre gevorderd te zijn, daar de toenemende sneeuwvlokken in het aangezigt stuiven deed, zoodat wij bijna blind op een der pleinen aankwamen. Hier liet men ons nog een geruimen tijd op de geweren leunen, eer de billetten werden afgegeven. Daar de avond reeds begon te vallen en het gure weder de menschen in huis hield, zoo was het opsporen van onze kwartieren zeer moeijelijk. menige straat en gracht waren wij reeds door en langs gegaan, tot wij eindelijk onderrigt werden, dat wij ons : kwartier niet binnen maar buiten de stad moesten zoeken.

Men kan zich verbeelden hoe ik en anderen, die met mij in hetzelfde geval verkeerden te moede waren, maar er was niets aan te veranderen, en al vloekende en morrende stapten wij, onder eene hevige sneeuwjagt, de poort uit. Eene der woningen in de voorstad was verlicht. Wij snelden er op aan, om naar ons kwartier te vernemen. Toen de deur open was straalde een helder licht ons tegen, en eenige Pruissische schoonen dansten ons te gemoet. Wij echter maakten regtsom keert, en trokken weder de voorstad in tot, het einde, waar eenige houtzaagmolens vlug rondgingen. Men zal zich kunnen voorstellen wat het gezigt dezer molens (Paltsrokken) zoo geheel naar Hollandsch model gebouwd, op ons te weeg bragt, maar het was te koud om lang naar dit verrassende tooneel te kijken, en wij klopten aan eene der woningen aan.

Hier bragt men ons eindelijk op het spoor van ons kwartier, dat nog op eenigen afstand van de route was, en eindelijk traden wij de boerenwoning, die ons opnemen moest, binnen. Wij zagen reeds terstond dat wij zoo welkom waren als een dief in den nacht. Een groot kontrast was de ontvangst op deze hoeve met die te Berlijn, hier moesten wij door dwang iets trachten te verkrijgen, daar waren wij als kinderen in huis, en hadden zachte legers, daar wij ons hier op stroo met een laken bedekt nederleggen, en den rok tot deksel moesten bezigen. Wij moesten den volgenden dag weder oprukken, doch er was dien nacht zooveel sneeuw gevallen, dat sommige onzer van oordeel waren, dat er aan geen marcheren te denken viel. De overigen waren mede van dit gevoelen maar tevens dat het in alle gevalle order was om naar de stad te gaan.

Wij kregen de deur, die door de sneeuw als gebarrikadeerd was, met veel moeite open en een felle wind, die de molens zonder zeilen deed rondsnorren, blies ons snerpend in het gelaat. Wij zonken van tijd tot tijd in de opgehoopte sneeuwbergen en al voortsukkelende geloofde niemand onzer, dat er van den togt naar Brandenburg iets komen zou, en allen stemden daarin overeen, dat wanneer het gebeuren moest, het een Russische togt zou zijn. Bij onze aankomst te Potsdam stond echter het legioen reeds gerangeerd. Wij behoefden nu aan ons vertrek niet langer te twijfelen. Op den 25sten Januarij, des morgens ten 8 ure, verlieten wij Potsdam, Naauwelijks waren wij de voorstad uit, of men was door de hooge massa sneeuw, die op den weg lag, verpligt één gelid te formeren. Dit ging aan, en ieder knoopte, daar het tegen wind was, een doek om de ooren, daar de koude anders niet te verduren was. Ik, die geen doek bezat, gebruikte het weinige linnen dat ik nog over had, en kon het niet beter opofferen.

Zoo aanvaarden wij den marsch, een marsch aan welks gevolgen de vroegtijdige dood van menig onzer te wijten was. Het is mij altoos onbegrijpelijk voorgekomen wat onze overste mag bewogen hebben, om in dit tijdstip Potsdam, dat de weinige honderden van ons korps nog wel eenige dagen kon voeden, te verlaten, al spoedig moest het hoofd der kolonne verwisseld worden, terwijl daarenboven de sneeuw ons verpligtte om in elkanders voetstappen te treden. Dit vertraagde en bemoeijelijkte den marsch zeer, en ieder zag, reikhalzend naar een dorp uit, om tot eenige verademing te komen, maar de gansche route was niets dan één sneeuwbaan. Na verscheidene uren alzoo te zijn voortgesukkeld, bereikten wij eindelijk een dorp en hielden halt.

De bewoners van dit dorp, waren in hunne harten even koud als het weder, immers de deuren werden ons voor den neus digt gesloten. Er stond dus niets voor ons open dan de herberg, en deze kon met geene mogelijkheid ons allen bevatten. Ik was zoo gelukkig binnen te komen, en eene teug biers te verkrijgen, dat mij bij het stuk spek, dat ik van Berlijn af in mijn patroontasch had medegedragen en als ijs geworden was, nog tot eenige versterking verstrekte. Wij aanvaarden dus, hoe weinig verkwikt ook voor het meerendeel, op nieuw onzen marsch, waaraan geen einde scheen te zullen komen. Geen boer kwam ons voorbij, of het was, “ hoe wijd zijn wij nog van de stad ?" en wij konden niet gelooven dat hun antwoord van “ vier, drie, twee of anderhalve stunden, " waarheid was, en toch in die opvolging der afstanden, bleek het dat zij ons niet bedrogen.

De dag neigde ten avond en geen stad was er nog te bespeuren, waarbij kwam dat weldra een zware nevel den horizont bedekte, terwijl de heldere lucht van boven de fijne koude als op ons deed nederdalen. Meer dan een van ons corps sleurde den eenen voet na den ander voort, en sukkelde verkleumd en afgemat verder. De leden waren ter naauwernood voor bevriezen te beveiligen. Ik had het vooral kwaad met mijne oogen, want toen ik eenmaal begonnen was die met speeksel open te houden, was ik wel verpligt daarmede voort te gaan, en het eene oog was niet open of het andere was weder digt. Men zal zich onze vreugde kunnen voorstellen, toen eindelijk de lichten der stad ons in de verte tegenschitterden. Met nieuwen moed daardoor bezield, verzamelden wij onze krachten en trokken Brandenburg binnen. Maar helaas! velen die met ons Potsdam verlaten hadden, viel dat geluk niet te beurt, want zij hadden op dezen noodlottigen weg hun dood gevonden,

Het getal dezer ongelukkigen zal meer dan twintig bedragen hebben en daar waren er velen onder, die tegen de koude de flesch te veel hadden aangesproken, en die later, door vermoeidheid achtergebleven, om rust te nemen, alsdan door den slaap overvallen en door de koude bevangen, niet weder ontwaakten, Maar ook onder hen, die het geluk hadden er het levend af te brengen, droegen de meeste bewijzen dat zij veel geleden hadden. Hoe velen van ons handen en voeten en andere ligchaamsdeelen bevrozen waren, weet ik niet, wel dat er een groot getal om die reden in het hospitaal werd opgenomen.

De gevolgen van de geledene koude openbaarde zich eerst toen wij onder dak waren. Wat mij aangaat, toen ik met eenige kameraden in ons kwartier, bij een kleêrmaker, was aangeland, was het licht dat er in de kamer brandde wel een half uur lang als door een duisteren kring omsloten, een bewijs dat mijne oogen veel geleden hadden. Tevens ontdekte ik dat mijn regtervoet niet fiks was, en bij het uittrekken der kous bleef de nagel der groote teen daaraan hangen. Met eenige mijner kameraden was het erger gesteld, de een na den ander moest de hand of voet in, een emmer met sneeuw steken, ten einde de vorst er te laten uittrekken. Sommigen waren er, die dit eenvoudig middel verwaarloosden en tot den heeten kagchel hunne toevlugt namen, waaruit de treurigste gevolgen voortvloeiden. Den volgenden morgen, op het appèl, bleek eerst regt wat het legioen geleden en welk een invloed die noodlottige marsch op de soldaten uitgeoefend had, want plaats op plaats in de rijen bleef onvervuld.

De post, die dezen morgen de door ons afgelegde routa was langs gekomen, verklaarde, dat hij telkens doode soldaten aan den weg had vinden liggen. Een en ander was oorzaak dat er aan geen afmarcheren te denken viel. De aanvragen om naar het hospitaal te mogen gaan hielden niet op, en de koude, die even fel bleef, liet vermoeden dat zij, die gisteren nog hunne leden bewaard hadden, het heden er wel minder gelukkig konden afbrengen. Er werd dus order gegeven van naar de kwartieren terug te keeren, doch om den volgenden ochtend op nieuw marschvaardig te zijn.

--ooOoo--

 

 

 


 {/disable_rightclick}