HOOFDSTUK IV.
••
Revue voor den generaal Kellermann. Onaangename teleurstelling. Zwemmen en baden. Eene begrafenis te St. Denls. Eeu zondag in Parijs. Vertrek. uit St. Denis.

De generaal Kellermann, een man grijs geworden in den dienst, zou op zekeren dag revue over ons regiment houden. In den vroegen mergen stonden wij reeds in gelederen geschaard. Menig onzer moest zich echter uit de rijen verwijderen, eer de generaal aankwam, maar zij door het lange en bepaalde staan duizelig werden. Soortgelijke gevallen zag ik later meermalen, vooral wanneer eerst een zware marsch was afgelegd. En ofschoon ik nooit het gelid heb moeten verlaten, is het mij echter dikwerf moeijelijker gevallen dan het marcheren zelve, om in eene brandende zonnehitte met volle wapenrusting eenige uren op dezelfde plek te moeten blijven stand houden. De revue, leverde buiten eenige manoeuvres, waarin wij natuurlijk niet zeer bedreven waren, niets der opmerking waardig op. Alleen lokte zij verschillende geruchten uit, en, er werd met geestdrift van opmarcheren gesproken men ging zelfs zoover van de plaats onzer bestemming te noemen.

Maar daar de één Oostenrijk, een tweede de Rhijn en een derde Holland noemde als onze bestemming, zoo scheen het onbestemde niet voor de juistheid dier geruchten te pleiten, maar daar de waarschijnlijkheid er allezins voor was, zoo spoorde het mij aan om van de brieven van voorschrijving, die ik op Parijs had, hoe eerder hoe beter gebruik te maken. Ik werd hierin echter verhinderd. Bij deze teleurstelling voegde zich nog eene andere het uitblijven van brieven uit Holland. Mijne kameraden verkeerden in hetzelfde geval en het denkbeeld kwam bij ons op, dat ze welligt te Courbevoye waren blijven liggen.

Wij besloten dit te gaan onderzoeken, huurden eene fiacre en gingen in een verschrikkelijk weder op weg. Onze conducteur liet zich door het hevige onweder noch den zwaren regen afschrikken, en wij hadden in de kaserne onstuimig weêr genoeg om dit meer dan onze voerman te vreezen. Te vergeefs echter hadden wij ons geld uitgegeven en het sluiptogtje gewaagd, want er waren geene brieven. Onverrigter zake moesten wij. dus terugkeeren, en dat wel spoedig daar het de beurt aan onze compagnie was, om in de Seine te baden of liever te zwemmen. Dit had gewoonlijk met eene compagnie te gelijk plaats, en deze oefening was niet alleen goed voor het ligchaam, maar eene dergelijke bekendheid met het water werd voor den soldaat noodzakelijk gerekend, daar de oorlog hem soms in omstandigheden brengen kon, waarin de kunst van zwemmen te pas kan komen.

Wat mij betrof, ik kon mij niet meten met mijnen kamaraad Kamphuijzen, die een geoefend zwemmer was. Meer dan eens was deze een goed eind stroom opgegaan en had door den snelvlietenden gang zich weder laten afzakken, terwijl ik mij nog op dezelfde plaats bevond als toen hij mij verliet, want telkens als het water mij tot de borst kwam, deed de kracht er van mij tuimelen en naar den grond zinken. De ligging van St. Denis nabij eene der krommingen van de Seine was anders bij uitstek voor deze oefening geschikt. Wij maakten ook dikwerf een uitstapje naar een der hij de stad gelegene logementen, waar dans en muzijk, bij de Franschen zoo geliefd, aan de orde waren. Tot het vrolijke dier natie draagt hunne leefwijze zeker veel bij.

Voor weinig gelds kan men daar te land genot hebben. Even als in Braband het bier, is de wijn hier dagelijksche drank, en drie, vier flesschen van den jongen wijn schaden niet, --- ik begon er reeds mede bij het ontbijt, dat dikwijls uit kalfsgehakt of salade met eijeren bcstond, en in de herberg op het plein der kaserne billijk en goed te bekomen was. St. Denis is een vlek, dat bij geringe uitgestrektheid weinig schoons oplevert; de fraaije abdijkerk, de begraafplaats der fransche Koningen, is wel de eenige merkwaardigheid.

Toen ik dit trotsche gebouw bezigtigde, was men druk bezig het inwendige te herstellen, Zoo dat het er een verwarde boel was, en ik bij gevolg er weinig over oordeelen kon. De openbare begraafplaats is zeer bezienswaardig, door de fraaije grafnaalden, die ik, op dezen door eenen muur omringd en van treurwilgen omgeven plek, menigvuldig aantrof. Eens dat ik de hoofdstraat, die nog niet eens regelmatig het vlek doorsnijdt, langs ging, werd mijne aandacht getrokken door een lijk dat voor een der huizen op schragen geplaatst was; het was met een zwartkleed overdekt, waarboven een. Christus beeldje prijkte.

Een aantal waskaarsen stonden aan het boveneinde, en het wijwatersbakje daarnevens schonk den voorbijgangers 'gelegenheid het lijk te besprengen. Velen dezer knielden er neder en baden. Ik bleef staan, en zag eindelijk een' priester vergezeld van eenige koorknapen, die allen standaarden met kerkelijke zinnebeelden versierd droegen, het huis uitkomen en in statigen optogt voortgaan. Eenige mannen namen toen de baar op, en door de familie des overledenen gevolgd droegen zij het lijk grafwaarts. Ik volgde den stoet tot in de kerk. Hier werd het lijk weder nedergezet en de naastbestaanden knielden er om heen. Statige toonen ruischten uit het koor en klonken door het eerbiedwekkend gebouw.

Toen de toonen zwegen, werd de dienst door den priester voor het altaar verrigt, van tijd tot tijd door treurzangen afgewisseld. --- Gaarne had ik hier nog langer vertoefd, en het lijk verder naar de algemeene begraafplaats vergezeld, maar ik moest gaan, daar het tijd voor de 'exercitie was. Tot mijn leedwezen heb ik niet kunnen ontdekken wie de overledene was; uit de wijze van begraving, die ik in Frankrijk nergens zoo als hier beschreven opmerkte, vermoed ik dat het iemand van aanzienlijke geboorte of een deze onderscheiding waardig gekeurd persoon was. Alvorens wij St. Denis verlieten, deden wij nog een uitstapje naar Parijs.

Den 23sten Mei, zondag, was 'des morgens vroeg, het geheele regiment reeds onder de wapenen en het stond' ten half zeven Ure reeds in de straten, der hoofdstad gerangschikt, om de passage vrij te houden voor de Keiserin, op haren weg naar de.kerk Notre Dame. Heel Parijs scheen, dien ochtend op de been, en al wat militair was, was onder de wapenen zelfs waren gewapende spuitgasten behulpzaam om de orde te handhaven, en evenwel hadden wij soms moeite genoeg om den aandrang der verbazende menigte te keeren. Het was waarlijk om zijn geduld te verliezen; want uren stonden wij in de straten, en menigmaal was het geweer opgerukt en weder afgezet, eer het den keizerlijken stoet behaagde te komen.

Eindelijk, ten 2 uren des namiddags, kwam de trein aan. Een eskadron lanciers reed vooruit en werd door twintig koetsen gevolgd; in het zestiende was de Keizerin met de hertogin de Montebello gezeten. Acht fiere paarden, ligt bruin van kleur en buitengewoon groot meer vreemd dan sierlijk getoond, en door Napoleon uit Egypte medegebragt, waren voor het rijtuig gespannen, dat boven al de andere, die door zes paarden getrokken werden, in kostbaarheid uitmuntte, en als door pages omringd was, uit wier midden het ware Bachus gelaat van den dikken koetsier glansrijk te voorschijn kwam.

In den laten namiddag, toen de stoet teruggekeerd was, werd het regiment weder vereenigd, maar de chef stelde ons geduld andermaal op eene zware proef, want tot den avond moesten wij in de gelederen stand houden. Waar of dit toeven nuttig voor was, weet ik niet, daar toch de meeste der officieren in Parijs achterbleven. Maar er zullen zeker vele afscheids visiten gemaakt, vele groeten door hen gewisseld zijn in dien avond, en voorzeker bij velen zal het een laatst vaarwel geweest zijn, want den volgenden dag zouden wij opmarcheren, en wel naar Maintz aan den Rhijn. Parijs, het wereldberoemde Parijs bleef dus voor mij als onbekend. Al wat ik er van gezien heb, was even oppervlakkig als vlugtig, en de zondag er bijkans geheel in doorgebragt, had mij geen ander genot geschonken dan het zien van eenen keizerlijken optogt en, bij vermoeidheid, eene beslijkte pantalon, het gevaar dat onze voeten liepen in de smalle straat, waar wij stonden, door de paarden der lanciers en der koetsen, niet meegerekend. In de kaserne teruggekomen, werd mij de wacht aan de barrière opgedragen.

Liever had ik de mij noodige rust genoten, maar de soldaat moet gehoorzamen. Ik verloor dien nacht alzoo wel eenige oogenblikken slaap, maar ik had dit boven mijne kameraden vooruit dat mijn ransel reeds gepakt was, toen de reveille geslagen werd. Het was toen voor mij, die niets meer te doen had, een kluchtig schouwspel om te zien, hoe allen verward door elkander vlogen; deze had nog iets vergeten te pakken, gene eene' afscheidskus te geven; want heeft de soldaat drie of vier weken in eene plaats gelegen, zeker is het dat hij er kennissen in overvloed opgedaan heeft. Eindelijk kwam de transportwagen, en op dit voertuig, waarop met groote letters Garde Imperiale 5ième Régiment geschilderd was, werd de noodige voorraad geladen.

Ieder, die niet tot het regiment behoorde, moest toen het plein verlaten, en er was menig inwoner van St. Denis, goedgunstig leverancier of vriend, die het noode deed, menig lief kind, dat meer dan tienmaal omzag, eer zij het bevel gehoorzaamde. Toen werd ons allen een afscheidsdronk uitgereikt. De Keizerin namelijk had, voor de dienst te Parijs, het regiment eene goede hoeveelheid wijns geschonken. Voorheen zou mij dit edele vocht, op den vroegen ochtend, niet zoo welkom geweest zijn dan thans. Welgemoed en onder het gejuich van “Vive l' Empereur !" maakten wij regts uit de flank en verlieten St. Denis, na er 26 dagen doorgebragt te hebben.

--oo0oo---